De zomertentoonstelling in de kunstzalen Van Lier aan het Rokin te Amsterdam, door ons reeds vluchtig vermeld en beschreven, vaart onder het motto “naakt en bloemen”. Een aardig gevonden benaming, die twee onderwerpen aanduidt, welke in de beeldende kunst een groote rol hebben gespeeld. Er is natuurlijk een deel van het publiek, dat in naaktschildering het onderwerp niet op de juiste wijze van de visie weet te scheiden en te onderscheiden, dat niet voelt hoe de kunstenaar het naakt met een gezuiverde en geadelde zinnelijkheid kan bezien en er een afstraling van onstoffelijke harmonie, een idealen modus in weet te vinden. Voor deze menschen heeft het bekijken van beeldende kunst weinig zin: zij zullen nooit tot de ontdekking komen, dat een ruiker, door een bepaalden kunstenaar geschilderd, onzuiverder kan zijn dan een naakt, door een anderen bepaalden kunstenaar geschilderd. Voor tallooze artisten echter behooren zoowel het naakt als de flora tot de goede schoonheid, die zij in de schepping beminnen, ofwel zij weten naakt en bloemen te maken tot dragers van tragische gevoelens, die diepe realiteiten kunnen uitdrukken.
De tentoonstelling bij Van Lier is een welkome aanvulling op die van den Hollandschen Kunstenaarskring in het Stedelijk Museum. Ondanks haar beperkten omvang is zij interessanter en boeiender: er zijn meer werken van beteekenis.
Als wij mogen beginnen met een kunstenaar, die misschien te weinig gewaardeerd wordt, Jan van Herwijnen, dan blijkt deze harde werker in een tweetal bloemstukken te hebben bijgedragen tot het beste, dat de expositie vertoont. Zijn “Zinia’s” zijn diep en rijk van kleur, de kleur is daarin een zwaar muzikaal accoord, met blauw, rood en geel als hoofdtonen. Zijn “Roode Anjers”, stiller en ijler, treffen door een groote beheersching en gelukkige deeling van het vlak. Hier is het coloriet meer ingetoomd en soberder, maar daarom niet minder rijp en voldragen. In het zaaltje met de teekeningen hangt van hem een groot naakt, liggend op den rug met het hoofd naar den toeschouwer gekeerd. De zware, als uit leem en duisternis losgemaakte vormen, zijn machtig en elementair, zij geven aan het lichaam iets van het gekwelde dat men bij Michel Angelo vindt. De vergelijking mag gedurfd zijn, met het oog op rangverschil, zij ligt toch voor de hand.
Jan Sluyters is vertegenwoordigd door bijna niet dan geslaagde en knappe werken, die hem uitstekend vertegenwoordigen. Zijn levendige, zeer kleurige bloemstukken zijn van een feestelijke virtuositeit en een wel-beheerschte speelschheid; zijn groote naakt, een rossig meisje op een blauwen divan, zeer teeder en gevoelig geschilderd in het vleesch, heeft ingetoomde zinnelijkheid en een schuchterheid, die u treft en treffen blijft als men er voor terugkeert. Ook bij zijn talrijke teekeningen zijn ettelijke gave, meesterlijk gedane werkjes. Er is in deze inzending van Jan Sluyters niets dat den bourgeois epateert: hij liet de beste kanten van zijn picturaal talent zien. Het edele en tragische van een Breitner, het volle aardsche van Courbet’s vrouwen, zal hij wellicht nooit bereiken. Maar hoe zal men van den kunstenaar eischen buiten zijn natuur te treden? Men heeft er slechts op te letten of hij zijn eigen aanleg niet geforceerd verwringt.
Minder welig geschilderd dan het werk van Sluyters is het “Naakt tegen wolken” van John Raedecker, maar het heeft geestelijk dieper en wijder spanningen: innerlijkheid, doorleden kracht en een zuiverheid, die zich door weelderigheid niet laat afleiden. De beeldhouwer verraadt er zich in door het besliste en vaste van de plaatsing in de ruimte en van de omlijning. Dit schilderij is niet om de kleur begonnen, hoewel het een groote gaafheid van beheerschte kleur heeft. Maar het bezit de soberheid van iemand, die niet alles op de kaart van het coloriet zet en de voorstelling langzaam laat groeien uit een contemplatieve gezindheid. Het is een merkwaardig werk, dat lang de aandacht vasthoudt. Ook Raedecker zond verscheidene teekeningen, waarbij fraaie exemplaren, mysterieus van geest en voorzichtig van materiaal-gebruik. Zijn “Mannetje” doet even denken aan het onvergetelijke figuurtje in beton, dat hij eens maakte, maar het doet tevens zien dat er sindsdien meer verfijning kwam in zijn werk en meer behoefte aan een vasten stijl, die minder aan het gelukkig toeval overlaat.
Het bloemstuk van Kisling is charmant, maar niet vrij van maniërisme: uitgeknipt als in papier zijn z’n bloemen. Ook Raoul Hynckes leeft nog onder een prae-occupatie, die remmingen veroorzaakt, maar wie zijn kleurgevoelige bouquetten in verband weet te zien met de tentoonstelling die hij onlangs bij Van Lier hield, bespeurt weer den groei van zijn talent, van de verdieping van zijn ernst en toewijding. Van Ernst Leyden treft een Naakt bij Aäronskelken, een beeld van gedrukten bloei en steriliteit, in weeke tinten gedaan, die bij het onderwerp passen. Van Piet van Wijngaerdt is er een gaaf klein Stilleven met rozen, van Sanyu een Bloeiende Plant, van Sevado del Pilar een luchtig en vlot gedaan Naakt in ligstoel.
Ook beeldhouwwerken zijn er, en daarvan valt door formaat en expressieve kracht het eerst op een meer dan levensgroot Staand Naakt in hout van Chabot. Er is een groote dynamische macht in dit beeld en een niet gering vermogen, om met sobere vormen sterke gevoelens uit te drukken. Chabot is een kunstenaar, in wien alles groeit en roert, een typisch figuur van het germaansche Noorden. Men wacht met belangstelling af, wat uit deze bewogenheid groeien zal. Van Johan Polet prefereeren we het Liggend Naakt, waarin hij het meest loskwam uit zijn vroegere deformaties en de natuurlijke uiting zoekt, die hem wellicht het best ligt.
Er zijn koele en fijne, verzorgde teekeningen van W. Schuhmacher, er is een uitmuntende en van verbluffende virtuositeit getuigende groote teekening van Foujita en er is werk van J. J. Voskuil, die nog sterk naar Picasso c.s. kijkt en het eigen wezen dient te zoeken.